Jaarlijks doen op de Amsterdamse scholen voor voortgezet onderwijs een kleine 7.000 leerlingen examen. Ongeveer 90 procent van hen slaagt voor het examen. Omstreeks 700 leerlingen slagen niet (tabel 1). Absoluut gezien is dat een aanzienlijk aantal leerlingen, die over het algemeen hard hebben gewerkt om te slagen, maar die niet het verwachte loon naar werken hebben gekregen. Hun keuzemogelijkheden zijn beperkt: het examenjaar nog eens overdoen, overstappen naar het volwassenenonderwijs, instromen in mbo of zich voegen in de groep ongediplomeerde schoolverlaters. Over hoe de keuzes uitvallen is opvallend genoeg weinig bekend.
Niet alleen vanuit het perspectief van leerlingen en hun ouders is het zakken voor een examen een teleurstellende uitkomst. Hetzelfde geldt voor leraren en scholen, die zich over het algemeen hebben ingespannen om zoveel mogelijk leerlingen over de streep te trekken. Onderwijseconomisch gezien zijn aan het zakken negatieve gevolgen verbonden: leerlingen die extra opleidingskosten met zich meebrengen en die vertraagd tot de arbeidsmarkt toetreden. En, niet onbelangrijk in het licht van het docententekort, die 700 Amsterdamse gezakten vereisen extra docenten. Zouden alle gezakten het examenjaar overdoen, dan is hiervoor een surplus van omstreeks 45 leraren nodig.
Opvallend genoeg is het percentage gezakte kandidaten bijna twee keer zo hoog als het percentage zittenblijvers in het voortgezet onderwijs. Dit laatste bedraagt landelijk gezien tussen de vijf en zes procent (zie onderwijs in cijfers) en is in Amsterdam niet veel anders (zie Te veel zittenblijvers in Amsterdam). Waarom zakken zoveel vaker voorkomt dan zittenblijven, is niet bekend. Mogelijk heeft dit ermee te maken dat zittenblijven een schoolinterne aangelegenheid is die ruimte biedt voor maatwerk, eventueel ook enige coulance, terwijl de zakslaagbeslissing op een bovenschools niveau genomen wordt. Dat maakt het voor scholen moeilijker om in te schatten welk niveaus door examens worden geëist.
Naar het percentage gezakte of geslaagde leerlingen op afzonderlijke scholen gaat niet veel aandacht uit. Men kan bijvoorbeeld constateren dat er in het recente sectorakkoord VO Klaar voor de toekomst geen ambities zijn opgenomen om het percentage gezakte leerlingen te reduceren. Voorts, voor de Inspectie van het Onderwijs is het zak-/slaagpercentage géén aparte indicator voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Wel telt zakken/slagen mee in de kwaliteitsindicator bovenbouwsucces, het percentage leerlingen dat vanaf leerjaar 3 succesvol doorstroomt (zie Onderwijsresultaten voortgezet onderwijs 2017). Als het om het examen gaat, ziet de Inspectie met name toe op het gemiddelde examencijfer op een school. Voor dit cijfer geldt een minimumnorm. Men kan zich evenwel afvragen of voor leerlingen en ouders het zak-/slaagpercentage niet een effectvoller indicator voor schoolkwaliteit is dan het gemiddelde examencijfer. Immers, de uitkomst wel of niet slagen heeft over het algemeenmeer effect op het vervolg van de onderwijsloopbaan dan het gemiddelde cijfer op de eindlijst.
Gezien het grote belang dat ouders en leerlingen bij slagen hebben, heeft OCO zich verdiept in de Amsterdamse slaagpercentages. Vragen die wij stelden, waren bijvoorbeeld hoe deze zich verhouden tot de landelijke cijfers, en ook of er verschillen zijn tussen opleidingssoorten (vwo, havo, vmbo) en tussen scholen. Verschillen in slaagpercentages kunnen voor ouders en leerlingen relevant zijn als er tussen scholen gekozen moet worden.
Wij hebben gebruik gemaakt van de cijfers die elk jaar beschikbaar worden gesteld door DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs). DUO verzamelt gegevens over het bekostigde onderwijs in Nederland en stelt een grote hoeveelheid gegevens online beschikbaar als open data. De gegevens die DUO daar presenteert, hebben betrekking op vijf examenjaren (vanaf 2013 tot en met 2017) en op drie opleidingssoorten (vwo, havo en vmbo); zie het DUO-bestand.
In alle vijf de bestudeerde examenjaren blijken de Amsterdamse slaagpercentages achter te blijven bij de landelijke cijfers (tabel 2). De verschillen bedragen grosso modo tussen de twee en vijf procent. Dat lijkt misschien niet veel, maar in relatie tot het totale Amsterdamse aantal examenkandidaten dat de laatste jaren omstreeks 7.000 leerlingen bedraagt, gaat het toch om een surplus van 140 tot 350 Amsterdamse scholieren die het eindexamen niet weten te halen.
Dezelfde tabel 2 laat óók zien dat de slaagpercentages voor vmbo het hoogst zijn (gemiddeld over de vijf examenjaren voor niet-Amsterdamse scholen 94,4 procent) en voor havo het laagst (gemiddeld over de vijf examenjaren voor de niet-Amsterdamse scholen 88,0 procent). Het gemiddelde voor vwo over de vijf examenjaren bedraagt 91,1 procent. Waarom de slaagpercentages voor vwo, havo en vmbo dermate ongelijk zijn, is niet bekend. Bij mondelinge navraag heeft het College voor Toetsing en Examens laten weten hiervoor geen verklaring te hebben. Er is, zo bleek, in elk geval geen beleid om via de normeringen de verschillende slaagpercentages te beïnvloeden. Normeringen worden met name zodanig vastgesteld, dat per opleidingssoort de examens van jaar tot jaar even moeilijk zijn.
Hoe is het gesteld met de slaagpercentages van de bijna 30 Amsterdamse scholen die vwo aanbieden? Het antwoord is te vinden in tabel 3. In deze tabel zijn de scholen gegroepeerd naar schoolsoort, eerst de categorale scholen, vervolgens de verschillende soorten scholengemeenschappen. De groene markeringen geven aan dat de school in het betreffende examenjaar een slaagpercentage heeft gerealiseerd dat met 95 procent zekerheid boven het landelijke gemiddelde van dat jaar ligt. Het Vossius heeft dit mooie resultaat in alle vijf van de onderhavige examenjaren gehaald. Ook enkele andere categorale vwo-scholen laten fraaie resultaten zien. Wat betreft de scholengemeenschappen doen de beide Joodse scholen en de Christelijke Scholengemeenschap Buitenveldert het opvallend goed. Daarentegen zijn er ook scholen waar de examens in sommige jaren een ware slachting zijn, met minder dan 70 procent geslaagden, waaronder overigens ook de Christelijke Scholengemeenschap Buitenveldert in 2014.
Tabel 4 bevat de slaagpercentages van de Amsterdamse scholen die havo bieden. Ook hier zijn de verschillen vrij groot. Het Spinoza Lyceum scoort in drie van de vijf examenjaren boven het landelijke gemiddelde. Er zijn nog enkele andere scholen die daarin niet drie, maar wel twee keer slagen, het Montessori Lyceum Amsterdam en het Hervormd Lyceum West. Aan de andere kant zijn er ook scholen zoals het Marcanti Lyceum, die jaren achtereen lage slaagpercentages voor havo laten zien.
Tabel 5 biedt de slaagpercentages voor Amsterdamse vmbo-opleidingen. Deze liggen over het algemeen boven de negentig procent. Er zijn enkele opleidingen die in meerdere jaren boven het landelijke gemiddelde scoren, aangeduid door de groene markeringen. Slaagpercentages onder de 80 procent zijn zeldzaam. In examenjaar 2017 kwam dit slechts twee maal voor: bij DENISE (VO) en bij Vinse school.
De gepresenteerde gegevens roepen verscheidene vragen op. Een daarvan is die naar de verschillen tussen scholen. Hoe is te verklaren dat er tussen scholen zulke grote verschillen zijn in slaagpercentages. Hebben sommige scholen ‘moeilijker’ leerlingen dan andere scholen? Of zit het hem in de kwaliteit van de lessen en de docenten? Welk beleid voeren scholen om het aantal gezakte leerlingen tot een minimum te beperken en welke middelden zetten ze daarvoor in? Is de medezeggenschapsraad betrokken bij de evaluatie van de examenresultaten en, wat is het standpunt van deze raad ten aanzien van de gerealiseerde slaagpercentages? Tot slot, wat zijn eigenlijk de ambities van de scholen ten aanzien van slaagpercentages?
Om deze vraag te beantwoorden heeft OCO in schoolplannen proberen na te gaan of en welke ambities Amsterdamse vo-scholen ten aanzien van hun examenresultaten verwoorden. We hebben ons bij deze analyse beperkt tot de schoolplannen die via scholenopdekaart vindbaar waren – dat waren er 54 – en die bovendien nog niet verlopen waren. Dat waren er nog maar 28. Slechts vijf daarvan bevatten ambities in termen van een na te streven slaagpercentage. Een voorbeeld:
“Het aantal leerlingen dat slaagt voor het eindexamen is in de afgelopen schooljaren aanzienlijk gestegen en komt ten minste overeen met het lokale gemiddelde. Dit geeft reden tot tevredenheid, maar we willen het slagingspercentage permanent boven het landelijk gemiddelde brengen.”
(Het Amsterdams Lyceum, Schoolplan 2016/17 – 2020/21, p. 13.)
Negen andere schoolplannen bevatten ambities ten aanzien van het examen, maar niet ten aanzien van een slaagpercentage. Een voorbeeld:
“We willen de komende jaren vasthouden aan de doelstelling dat we op de criteria van de inspectie (doorstroom, examenresultaten) op of boven het landelijk gemiddelde scoren.”
(IVKO_SCHOOLPLAN_2016_2020)
Waar de verwoorde ambities ten aanzien examenrendementen zo schaars zijn, rijst de vraag of scholen hieraan niet ook in werkelijkheid suboptimale aandacht besteden.
In 2017, het laatste jaar waarover bij DUO cijfers te vinden zijn, telde Amsterdam 14 opleidingen – op een totaal van ongeveer 90 opleidingen – met een slaagpercentage onder de 80 procent. In 2016 waren het er weinig minder, namelijk tien. Al vele jaren zijn er nogal wat scholen met een lage slaagkans. De Inspectie van het Onderwijs noch de VO-Raad lopen voorop als het gaat om verbeterde slaagpercentages. Wat kunnen ouders hieraan doen? Misschien kunnen oudergeledingen in medezeggenschapsraden aandacht voor dit probleem vragen. En misschien gaan sommige ouders bij de schoolkeuze met de voeten stemmen, dat wil zeggen voorrang geven aan scholen met een gunstig examenrendement. Het risico is evenwel dat ze daarmee een voorschot nemen op gunstige examenrendementen die nog vier tot zes jaar in de toekomst liggen. Betrokkenheid van de gemeente Amsterdam zou een belangrijke stap kunnen zijn. Is de gemeente Amsterdam bereid om in samenwerking met de verenigde schoolbesturen OSVO ambities te formuleren ten aanzien van verbeterde examenrendement? Het coalitieakkoord Amsterdam 2018 Een nieuwe lente en een nieuw geluid, waarin het bestrijden van kansenongelijkheid centraal staat, biedt daarvoor een mogelijke context. Die kansenongelijkheid kan zo maar ontstaan als hoger geschoolde ouders, bijvoorbeeld via examentrainingen, compensatie zouden zoeken voor onderwijs dat een onvoldoende voorbereiding biedt op het examen.
naam | soort | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | brin |
---|---|---|---|---|---|---|---|
4e Gymnasium | vwo | 90 | 96 | 96 | 89 | 94 | 30GC00 |
Amsterdams Lyceum | vwo | 96 | 94 | 93 | 96 | 95 | 02AP00 |
Barlaeus | vwo | 96 | 96 | 92 | 88 | 95 | 21AB00 |
Cygnus Gymnasium | vwo | 100 | 98 | 95 | 97 | 94 | 14RF06 |
Hyperion Lyceum | vwo | . | . | . | . | 83 | 21AS08 |
Ignatius Gymnasium | vwo | 98 | 94 | 92 | 97 | 93 | 01ET00 |
Vossius Gymnasium | vwo | 99 | 97 | 98 | 97 | 95 | 21AF00 |
Cartesius Lyceum | vwo/havo | 95 | 87 | 94 | 82 | 74 | 17YS08 |
Comenius Lyceum | vwo/havo | 88 | 84 | 91 | 62 | 72 | 17HB00 |
Damstede Lyceum | vwo/havo | 87 | 89 | 74 | 80 | 84 | 17VF00 |
Fons Vitae Lyceum | vwo/havo | 90 | 84 | 92 | 90 | 92 | 02AN00 |
Gerrit van der Veen College | vwo/havo | 86 | 90 | 91 | 86 | 84 | 21ET00 |
Hervormd Lyceum Zuid (HLZ) | vwo/havo | 73 | 83 | 98 | 94 | 86 | 02AR00 |
Metis Montessori Lyceum (MML) | vwo/havo | . | 85 | 69 | 86 | 93 | 16PS07 |
Montessori Lyceum Amsterdam (MLA) | vwo/havo | 88 | 88 | 93 | 94 | 92 | 16PS00 |
Nicolaas Lyceum | vwo/havo | 77 | 76 | 84 | 83 | 81 | 14SE00 |
Pieter Nieuwland College | vwo/havo | 83 | 89 | 84 | 90 | 89 | 14RF00 |
Berlage Lyceum | vwo/havo/vmbo-t | 77 | 85 | 85 | 72 | 89 | 17YS03 |
Calandlyceum | vwo/havo/vmbo-t | 79 | 68 | 90 | 92 | 95 | 21GD00 |
Cheider (VO) | vwo/havo/vmbo-t | . | . | . | 100 | 100 | 23GF00 |
Chr. Scholengemeenschap Buitenveldert | vwo/havo/vmbo-t | 79 | 64 | 100 | 100 | 100 | 14VY00 |
Geert Groote College | vwo/havo/vmbo-t | 86 | 75 | 83 | 95 | 85 | 16TS00 |
Hervormd Lyceum West (HLW) | vwo/havo/vmbo-t | 93 | 71 | 85 | 86 | 74 | 01TC00 |
Maimonides | vwo/havo/vmbo-t | 89 | 100 | 100 | 100 | 100 | 16PN00 |
Spinoza Lyceum | vwo/havo/vmbo-t | 92 | 87 | 91 | 96 | 86 | 21BH00 |
IJburg College 1 | vwo/havo/vmbo-t/vmbo-k/vmbo-b | 80 | 87 | 86 | 94 | 65 | 28DH00 |
Open Schoolgemeenschap Bijlmer | vwo/havo/vmbo-t/vmbo-k/vmbo-b | 100 | 73 | 59 | 93 | 88 | 03AQ00 |
Scholengemeenschap Reigersbos | vwo/havo/vmbo-t/vmbo-k | 70 | 73 | 63 | 60 | 93 | 21FF00 |