Een voortijdig schoolverlater is een jongere tussen de twaalf en zevenentwintig jaar die stopt met school, maar nog geen startkwalificatie heeft (Bron: Rijksoverheid). In de wet wordt de leeftijdsgrens van achttien tot drieëntwintig aangehouden, maar dit wordt per 1 januari 2026 verruimd.
Jongeren zonder startkwalificatie hebben minder kans op een baan. Dit blijkt onder andere uit dit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uit 2020. Zeventig procent van de jongeren die in 2008 geen startkwalificatie had (en dit tien jaar later nog niet had) had in 2018 geen betaalde baan. Als zij wel werk hadden, was dit vaker een flexibele baan, waardoor zij minder inkomen hadden en een grotere kans hadden om werkeloos te raken.
Voorbeeld A: een jongere stroomt na het vmbo gelijk door naar een mbo-opleiding niveau 4. Hij is bijna twintig jaar en mag stoppen met de opleiding. Als hij zich uitschrijft bij de opleiding – bijvoorbeeld omdat dit niet goed aansluit bij zijn interesses – en nog geen diploma heeft, is hij een voortijdig schoolverlater.
Voorbeeld B: een jongere volgt een mbo-opleiding niveau 3. Hij heeft eerder een diploma niveau-2 gehaald. Als hij stopt met de opleiding, is hij geen voortijdig schoolverlater. Hij heeft immers een startkwalificatie.
Voorbeeld C: een jongere zakt voor het vwo-examen en heeft geen ander diploma. Hij is achttien jaar. Als hij stopt met het vwo, is hij een voortijdig schoolverlater.
Jongeren gaan om verschillende redenen te vroeg van school. Vaak gaat het om een combinatie van redenen.
Voor veel jongeren ontstaat schooluitval doordat de overstap van vo naar mbo niet goed aansluit. Bijvoorbeeld jongeren die vanuit een veilige omgeving met veel begeleiding in het vso of praktijkonderwijs overstappen naar het mbo.
Ook raken sommige scholieren in het praktijkonderwijs hun motivatie kwijt, omdat zij langer op de praktijkschool blijven. Terwijl veel vrienden dan al gestart zijn met een mbo-opleiding.
Meer informatie over deze overstap staat in het dossier: ‘Overstap van vmbo naar mbo‘.
Elke mbo-student krijgt in het eerste jaar een bindend studieadvies. Dit advies kan positief zijn: je mag verder gaan met de opleiding. Of negatief: je moet stoppen met de opleiding. In dit laatste geval wordt de student uitgeschreven bij de opleiding. Een student kan ook worden verwijderd. Bijvoorbeeld door ernstig gedrag.
Sommige jongeren stoppen vroegtijdig met school of studie door gedragsproblemen en/of problemen thuis. Deze jongeren moeten al op jonge leeftijd hun weg vinden op de arbeidsmarkt. Daarnaast zijn er jongeren voor wie het onderwijssysteem met beoordelingen, toetsen en cijfers niet passend is, waardoor zij vroegtijdig school verlaten.
De Rijksoverheid wil de oorzaken van vroegtijdig schoolverlaten tegengaan met onder andere de volgende maatregelen:
De Rijksoverheid besteedt hier jaarlijks bijna honderd miljoen euro aan (Bron: Rijksoverheid).
Gemeenten hebben de wettelijke taak om vroegtijdig schoolverlaten tegen te gaan (art. 8.3.2. Wet educatie en beroepsonderwijs). Zij zetten hiervoor leerplichtambtenaren en doorstroomcoaches in. Doorstroomcoaches moedigen jongeren aan om toch hun diploma te halen. Als dat niet haalbaar is helpen ze hen om werk of vrijwilligerswerk te vinden. Jongeren met persoonlijke problemen helpen ze om de juiste zorg te vinden.
In regio Amsterdam werken meerdere gemeenten, mbo-scholen en samenwerkingsverbanden samen om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Deze regionale aanpak heet het Doorstroompunt.
Mbo-scholen moeten voortijdig schoolverlaten tegengaan. In de Werkagenda mbo 2023-2027leggen zij vast hoe ze dit doen. De drie doelen zijn:
In de werkagenda staat dat mbo-scholen de begeleiding voor studenten verbeteren, ook bij hun stap naar werk. Deze ondersteuning wordt wettelijk vastgelegd in de Wet Van school naar duurzaam werk, die op 1 januari 2026 ingaat.
Bij sommige jongeren gaan het leren niet vanzelf. Als niet kan worden verwacht dat een startkwalificatie wordt behaald, dan wordt een jongere vrijgesteld van het onderwijs, zodra betaald werk is gevonden. Hiervoor heeft de jongere dan een contract nodig. Dit geldt voor:
In Amsterdam volgen ongeveer 7.000 studenten een entreeopleiding of mbo niveau-2. Een groot deel van deze groep heeft hulp nodig om de opleiding succesvol af te ronden en de overstap te maken naar een betaalde baan.
Voor overbelaste jongeren kent Amsterdam twee plusscholen: ROC op Maat en De Amsterdamse Plus. Deze locaties zijn er voor studenten die het zonder extra begeleiding niet redden, maar met begeleiding juist wél. Het is een speciale mbo op een kleinschalige locatie met kleine klassen. De locaties zijn goed over de stad verspreid, in Noord, Oost, West en Nieuw-West. De hulp van de gemeente bestaat uit subsidie aan de ROC’s.
Op de Amsterdamse ROC’s zijn leerwerkcoaches. Het doel van de inzet van deze coaches is om jongeren die een entree- of niveau 2-opleiding volgen meer begeleiding te bieden bij het vinden van een passende stageplek of bij uitstroom naar werk. De leerwerkcoaches hebben tijd om jongeren op school te begeleiden in hun zoektocht naar het vinden van de juiste opleiding of beroepsrichting. Bijvoorbeeld door tijdelijk mee te kijken bij een werkgever. Een leerwerkcoach helpt ook met het contact met bedrijven. De hulp van de gemeente bestaat uit subsidie aan de ROC’s.
De gemeente helpt jongeren die niet in staat zijn zelfstandig het wettelijke minimumloon te verdienen (art. 7 lid 1 onder a sub 2 Participatiewet). Per gemeente verschilt de aanpak hiervan.
In Amsterdam zijn er jobcoaches actief die jongeren helpen bij het vinden van werk. Jongeren die niet in staat zijn het wettelijke minimumloon verdienen zijn vaak jongeren uit het praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en een entreeopleiding.
De joboaches zijn er ook voor jongeren die wél een beroepsopleiding niveau-1 of niveau-2 hebben afgerond, maar toch geen betaald werk kunnen vinden. Bijvoorbeeld doordat werkgevers het tempo en de manier van leren van de jongeren lastig kunnen inschatten. De jobcoaches werken bij de gemeente.
Gemeenten, scholen en samenwerkingsverbanden werken samen om voortijdig schoolverlaten onder jongeren tegen te gaan. Zo zijn scholen verplicht om het bij de gemeente te melden als een student niet meer naar school gaat. Het gaat hierbij om de volgende situaties:
Een jongere tussen de achttien en drieëntwintig jaar zonder startkwalificatie die wordt uitgeschreven bij de opleiding (art. 8.19 lid 1 onder b WVO 2020, art. 162a WEC lid 1 onder b, art. 8.3.1 lid 1 onder b WEB).
Een student die is ingeschreven bij het mbo of vavo, maar vier weken de school niet bezoekt (art. 8.19 lid 1 onder b WVO 2020, art. 162 lid 1 onder a WEC en art. 8.3.1 lid 1 onder a WEB). Sommige opleidingen hanteren een kortere termijn om te melden. Dit is toegestaan. De termijn kan je terugvinden in de schoolgids of de Onderwijs- en examenregeling.