In de wet op het voortgezet onderwijs (artikel 10f )staat dat praktijkonderwijs direct opleidt voor de arbeidsmarkt, op een niveau dat ligt onder de entreeopleiding. Het idee is dus dat praktijkonderwijs ‘eindonderwijs’ is. Een leerling die de praktijkschool heeft afgerond is niet meer leerplichtig en kan gelijk aan het werk. In de praktijk loopt het vaak anders. Bijna de helft van de leerlingen op het praktijkonderwijs gaat verder leren op het mbo. Vanuit de overheid en de praktijkscholen wordt dit ook gestimuleerd. Een mbo diploma geeft een betere kans op een baan.
Voor iedere leerling op het praktijkonderwijs wordt een ontwikkelingsperspectief opgesteld. Onderdeel van dat ontwikkelingsperspectief is het uitstroomprofiel. In dat uitstroomprofiel staat of de verwachting is dat een leerling na school vervolgonderwijs gaat doen, gaat werken of gaat werken met (intensieve) begeleiding. Ieder jaar wordt opnieuw naar dit profiel gekeken. Als een leerling zich anders ontwikkelt dan verwacht, kan het profiel worden bijgesteld. Op scholen die praktijkonderwijs en vmbo aanbieden, is het soms ook mogelijk om tussentijds vanuit het praktijkonderwijs over te stappen naar het vmbo.
Er is onderzoekgedaan naar de uitstroom van leerlingen om te weten wat zij na het praktijkonderwijs gaan doen. Gemiddeld gaat landelijk tussen de 40 en 45% van de praktijkschoolleerlingen verder studeren op het mbo. Van leerlingen die al hun entreeopleiding (pro-roc traject) hebben gehaald op de praktijkschool, gaat ruim 70% doorstuderen. De meeste leerlingen die starten op het mbo doen een BOL opleiding. In het onderzoek is gekeken welke factoren bepalen hoe veel leerlingen doorstromen naar het mbo. Zo speelt bijvoorbeeld de arbeidsmarkt een rol: als de jeugdwerkloosheid hoog is, gaan leerlingen liever verder studeren. Ook speelt de regio een rol. In Amsterdam bijvoorbeeld gaan meer leerlingen verder studeren dan gemiddeld. Er zijn ook verschillen tussen de scholen. Informatie over de uitstroom is van de meeste praktijkscholen te vinden op scholen op de kaart.
Leerlingen die aan het werk gaan na de praktijkschool hebben meestel het uitstroomprofiel arbeid of arbeidsmarktgerichte dagbesteding. Tijdens hun schoolloopbaan werken ze aan de vaardigheden en kennis die nodig zijn op de arbeidsmarkt. Dit doen ze tijdens de theorielessen en de praktijkvakken, maar vooral tijdens de stages. De stage in het laatste jaar van de opleiding is het meest belangrijk voor de overstap naar werk. Vaak blijven leerlingen die hun stage goed hebben afgerond werken bij het bedrijf waar ze stage liepen. De praktijkschool helpt leerlingen zoveel mogelijk om gelijk aan de slag te kunnen gaan. Ook kan een jobcoach van de gemeente helpen bij het vinden van passend werk, of bijvoorbeeld een werkplek met begeleiding.
Leerlingen uit het praktijkonderwijs kunnen via twee routes doorgaan met hun opleiding op het mbo. De eerste is om na de praktijkschool verder te gaan met de entreeopleiding. Voor de entreeopleiding is geen specifieke vooropleiding nodig. De entreeopleiding duurt één jaar. Na de entreeopleiding kun je verder gaan naar een mbo niveau 2 opleiding.
De andere route is de pro-roc route. Daarbij werkt een leerling in het laatste jaar van de praktijkschool aan het behalen van zijn entree-opleiding. Dit jaar combineert stage, onderwijs op het mbo en onderwijs op de praktijkschool. Na dit traject, kan de leerling aan het einde van de praktijkschool direct beginnen met een mbo niveau 2 opleiding. Deze route is dus een jaar sneller. Wat de beste route is, wordt met de leerling en de ouders samen bekeken. De pro-roc route is niet voor alle leerlingen mogelijk, omdat het best veel vraagt van de leerling qua motivatie en vaardigheden.