Jonge kinderen leren anders dan kinderen vanaf een jaar of zeven. Peuters en kleuters leren namelijk vooral door spel: klimmen op een klimrek, liedjes zingen, een prentenboek met plaatjes bekijken of een toren bouwen. Op die manier leren ze bijvoorbeeld nieuwe woorden kennen en ontwikkelen ze hun ruimtelijk inzicht.
Op de voorschool kunnen kinderen vrij spelen. Maar pedagogisch medewerkers bieden ook iedere dag begeleid spel of activiteiten aan.
Bij vrij spel kunnen kinderen zelf kiezen waar ze mee willen spelen. Zij spelen in hun eigen tempo, alleen of met andere kindjes. De pedagogisch medewerker volgt dit spel en doet soms een interventie waar een kind van leert.
Voorbeeld van vrij spel:
Een kind speelt in een keukentje. Het pakt verschillende groentes en stopt die in een pan. De pedagogisch medewerker gaat er bij zitten en zegt: ‘kun je voor mij de tomaten op een bordje leggen?’ Het kind voert de opdracht uit. Of het kind weet niet wat een tomaat is en vraagt om hulp. Dit is een voorbeeld van vrij spel, waarbij de pedagogisch medewerker het tempo en niveau van het kind volgt en het tegelijkertijd met een taalopdracht uitdaagt.
Bij begeleid spel of een activiteit geeft de pedagogisch medewerker een soort ‘les’ met een duidelijk leerdoel. Bovendien heeft de pedagogisch medewerker de les van tevoren voorbereid. Waar vrij spel meer kindvolgend is, is begeleid spel of een activiteit meer doelgericht.
Voorbeeld van een activiteit:
De pedagogisch medewerker zit met twee kinderen van bijna vier jaar aan een tafel. Ze heeft een ‘ontdekbak’ gemaakt met het thema hoeveelheid/tellen. In de bak zitten dobbelstenen met oogjes en cijfers. Daarnaast zit er een prentenboek in over tellen. Maar ook verschillende kleuren pionnen. De pedagogisch medewerker gooit met een dobbelsteen en telt het aantal oogjes. Vervolgens vraagt ze aan beide kinderen de juiste hoeveelheid pionnen erbij te pakken.
Pedagogisch medewerkers stimuleren de ontwikkeling van jonge kinderen op het gebied van:
Hoe zij dit doen staat omschreven in het pedagogisch beleidsplan van de voorschool (Art. 4a lid 1b Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie).
SLO (Stichting Leerplanontwikkeling) heeft voor taal en rekenen ‘aanbodsdoelen’ ontwikkeld. Voorscholen kunnen deze doelen gebruiken om aantoonbaar en opbrengstgericht te werken aan de ontwikkeling van het jonge kind tot vier jaar.
Op de voorschool besteden pedagogisch medewerkers veel tijd en aandacht aan de Nederlandse taal. Zo leren kinderen nieuwe liedjes zingen, lezen pedagogisch medewerkers prentenboeken voor en voeren zij gesprekjes met de kinderen. Op die manier breiden kinderen spelenderwijs hun taalvaardigheden en woordenschat uit.
SLO heeft tientallen doelen opgesteld voor Nederlandse taal voor het jonge kind, waaronder:
In dit overzicht van SLO staan alle doelen voor Nederlandse taal voor het jonge kind.
Op de voorschool besteden pedagogisch medewerkers ook tijd en aandacht aan rekenen. Zo leren kinderen het verschil kennen tussen licht en zwaar door met zand te spelen in de zandbak. Of ze leren een versje waarin tellen centraal staat, zoals ‘tien kleine visjes zwommen in de zee’.
SLO heeft tientallen doelen opgesteld voor rekenen voor het jonge kind, waaronder:
In dit overzicht van SLO staan alle doelen voor rekenen voor het jonge kind.
De motorische ontwikkeling gaat over het leren bewegen. De bewegingen van peuters worden soepeler en breiden zich uit. Het gaat hierbij om twee soorten motoriek:
Op de voorschool ontwikkelen peuters hun motoriek door verschillende activiteiten en spellen. De fijne motoriek ontwikkelen ze bijvoorbeeld door vingerverven, blokken stapelen en de rits van hun jas openmaken. De grove motoriek ontwikkelen ze bijvoorbeeld door fietsen op een driewieler, glijden van de glijbaan en een bal gooien.
Op de website van SLO verschijnt binnenkort een overzicht van doelen voor de motoriek voor het jonge kind.
Kinderen ontwikkelen zich niet alleen op het gebied van taal, rekenen en motoriek. Ook sociaal-emotioneel maken zij ontwikkelingen door. Denk hierbij aan het ontwikkelen van zelfvertrouwen en zelfredzaamheid. Maar ook het herkennen van eigen emoties en die onder woorden kunnen brengen, heeft te maken met de sociaal-emotionele ontwikkeling.
Kinderen ontwikkelen zich het best in een stimulerende en veilige omgeving. Daarom is het de primaire taak van de pedagogisch medewerker om deze omgeving op de voorschoolgroep te creëren.
De pedagogisch medewerker:
Op de website van SLO verschijnt binnenkort een overzicht van doelen voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het jonge kind.
Voorscholen zijn wettelijk verplicht om met een VVE-programma te werken. VVE-programma’s richten zich op taal, rekenen, motoriek en de de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. In Amsterdam werken de meeste voorscholen met Kaleidoscoop, Piramide, Sporen, Uk en Puk en Startblokken.
Wil je meer informatie over VVE? Lees dan ‘Welke VVE-programma’s zijn er?’